13 Aan de zonen van de priester Aäron gaven zij Hebron, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, Libna en zijn weidegronden,
14 Jattir en zijn weidegronden, Estemoa en zijn weidegronden,
15 Cholon en zijn weidegronden, Debir en zijn weidegronden,
16 Aïn en zijn weidegronden, Jutta en zijn weidegronden, en Bet-Semes en zijn weidegronden: negen steden uit deze twee stammen.
17 En uit de stam Benjamin: Gibeon en zijn weidegronden, Geba en zijn weidegronden,
18 Anatot en zijn weidegronden, en Almon en zijn weidegronden: vier steden.
19 In het geheel hadden de Aäronieten, de priesters, dertien steden en haar weidegronden.