38 Voorts uit de stam Gad: Ramot, de vrijstad voor de doodslager, in Gilead, en haar weidegronden, Machanaïm en zijn weidegronden,
39 Chesbon en zijn weidegronden, Jazer en zijn weidegronden: in het geheel vier steden.
40 Al deze steden verkregen de Merarieten naar hun geslachten, die nog overgebleven waren van de geslachten der Levieten. Door het lot vielen hun twaalf steden toe.
41 In het geheel waren de steden der Levieten in het midden van de bezitting der Israëlieten achtenveertig in getal, en haar weidegronden.
42 Deze steden bestonden telkens uit een stad en de omliggende weidegronden, zo was het met al deze steden.
43 Zo heeft de Here aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen.
44 En de Here gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de Here in hun macht.