9 Zij gaven uit de stam der Judeeërs en uit de stam der Simeonieten deze steden, die men met name noemde:
10 aan de Aäronieten, uit de geslachten der Kehatieten, behorende bij de Levieten, gaf men, daar het eerste lot op hen viel:
11 Kirjat-Arba, – deze Arba is de vader van Anok – dat is Hebron, op het gebergte van Juda, en zijn omliggende weidegronden;
12 maar het akkerland van die stad en haar dorpen hadden zij aan Kaleb, de zoon van Jefunne, in bezit gegeven.
13 Aan de zonen van de priester Aäron gaven zij Hebron, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, Libna en zijn weidegronden,
14 Jattir en zijn weidegronden, Estemoa en zijn weidegronden,
15 Cholon en zijn weidegronden, Debir en zijn weidegronden,