30 Toen de priester Pinechas, de hoofden der gemeente en de oversten der geslachten Israëls, die met hem waren, de woorden hoorden, welke de Rubenieten, de Gadieten en de Manassieten spraken, was het goed in hun ogen.
31 Daarop zeide de priester Pinechas, de zoon van Eleazar, tot de Rubenieten, de Gadieten en de Manassieten: Nu weten wij, dat de Here in ons midden is, omdat gij deze trouwbreuk tegen de Here niet hebt bedreven. Daardoor hebt gij de Israëlieten uit des Heren hand gered.
32 Daarna keerden de priester Pinechas, de zoon van Eleazar, en de hoofden terug van de Rubenieten en de Gadieten uit het land Gilead naar het land Kanaän tot de Israëlieten, en zij brachten dezen bescheid.
33 Dit nu was goed in de ogen der Israëlieten, zodat de Israëlieten God loofden en er niet meer aan dachten tegen hen ten strijde te trekken om het land te verwoesten, waarin de Rubenieten en de Gadieten woonden.
34 En de Rubenieten en de Gadieten noemden het altaar: Het is getuige tussen ons, dat de Here God is.