6 Toen heeft Jozua hen gezegend en hen laten gaan. En zij gingen naar hun tenten.
7 Aan de ene helft van de stam Manasse had Mozes in Basan een erfdeel gegeven; aan de andere helft had Jozua een erfdeel gegeven bij hun broederen ten westen van de Jordaan. Daarenboven heeft Jozua, toen hij hen naar hun tenten liet gaan en hen gezegend had, tot hen gezegd:
8 Keert terug naar uw tenten met grote schatten en zeer veel vee, met zilver, goud, koper, ijzer en klederen in grote overvloed; deelt de buit, op uw vijanden behaald, met uw broederen.
9 De Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse keerden terug en trokken heen van de Israëlieten uit Silo in het land Kanaän, om te gaan naar het land Gilead, het land hunner bezitting, dat zij zich verworven hadden volgens het bevel dat de Here door de dienst van Mozes had gegeven.
10 Toen zij gekomen waren bij de steenkringen aan de Jordaan, gelegen in het land Kanaän, bouwden de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse daar een altaar aan de Jordaan, een altaar, groot van afmetingen.
11 En de Israëlieten hoorden zeggen: Zie, de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse hebben een altaar gebouwd, gericht naar het land Kanaän, bij de steenkringen aan de Jordaan, aan de kant van de Israëlieten.
12 Toen de Israëlieten dit hoorden, kwam de gehele gemeente der Israëlieten samen te Silo, om tegen hen ten strijde te trekken.