9 Toen zeide Jozua tot de Israëlieten: Komt naderbij en hoort de woorden van de Here, uw God.
10 Voorts zeide Jozua: Hieraan zult gij weten, dat de levende God in uw midden is en dat Hij zeker de Kanaänieten, de Hethieten, de Chiwwieten, de Perizzieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten voor u uit verdrijven zal:
11 ziet, de ark des verbonds van de Here der ganse aarde trekt vóór u over, de Jordaan in.
12 Welnu, neemt u twaalf mannen uit de stammen van Israël, uit elke stam één man.
13 Zodra dan de voetzolen der priesters, die de ark van de Here, de Here der ganse aarde, dragen, in het water van de Jordaan rusten, zal het water van de Jordaan afgesneden worden; het water, dat van boven afkomt, zal als een dam blijven staan.
14 Het geschiedde nu, toen het volk uit zijn tenten opbrak om de Jordaan over te trekken, – de priesters die de ark van het verbond droegen, bevonden zich aan de spits van het volk –
15 dat, zodra de dragers van de ark aankwamen bij de Jordaan en de voeten der priesters, die de ark droegen, aan de oever in het water gedompeld waren – de Jordaan nu was geheel buiten zijn oevers getreden gedurende de ganse oogsttijd –