1 Nadat het gehele volk de overtocht over de Jordaan voleindigd had, zeide de Here tot Jozua:
2 Neemt u uit het volk twaalf mannen, uit elke stam één man, en beveelt hun:
3 Neemt twaalf stenen op, hier midden uit de Jordaan, van de plaats waar de voeten der priesters onbeweeglijk staan, brengt ze met u naar de overzijde en legt ze in het kwartier, waar gij deze nacht zult doorbrengen.
4 Toen riep Jozua de twaalf mannen, die hij uit de Israëlieten had aangesteld, uit elke stam één man,
5 en Jozua zeide tot hen: Trekt over, vóór de ark van de Here, uw God, naar het midden van de Jordaan, en heft u ieder één steen op de schouder, naar het getal van de stammen der Israëlieten,
6 opdat dit een teken onder u zij. Wanneer uw kinderen later vragen: Wat hebben deze stenen voor u te betekenen?