12 En Jozua stond des morgens vroeg op en de priesters namen de ark des Heren op.
13 De zeven priesters nu, die de zeven ramshorens voor de ark des Heren uit droegen, gingen heen en bliezen al gaande op de horens, en de gewapenden gingen voor hen uit en de achterhoede kwam achter de ark des Heren aan, terwijl er voortdurend op de hoorn geblazen werd.
14 Dus trokken zij op de tweede dag éénmaal om de stad heen en keerden terug in de legerplaats. Aldus deden zij zes dagen.
15 Op de zevende dag echter stonden zij vroeg op, zodra de dageraad gekomen was, en trokken op dezelfde wijze zevenmaal om de stad heen; alleen op die dag trokken zij zevenmaal om de stad heen.
16 Toen de priesters bij de zevende maal op de horens bliezen, zeide Jozua tot het volk: Juicht, want de Here heeft u de stad gegeven!
17 Doch de stad en al wat erin is, zal door de ban de Here gewijd zijn; alleen de hoer Rachab zal in leven blijven, zij en allen die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden die wij uitgezonden hadden, heeft verborgen.
18 Gij echter, neemt u in acht voor het gebannene, opdat gij niet, terwijl gij met de ban slaat, van het gebannene neemt en de legerplaats van Israël onder de ban brengt en in het ongeluk stort.