14 Dus trokken zij op de tweede dag éénmaal om de stad heen en keerden terug in de legerplaats. Aldus deden zij zes dagen.
15 Op de zevende dag echter stonden zij vroeg op, zodra de dageraad gekomen was, en trokken op dezelfde wijze zevenmaal om de stad heen; alleen op die dag trokken zij zevenmaal om de stad heen.
16 Toen de priesters bij de zevende maal op de horens bliezen, zeide Jozua tot het volk: Juicht, want de Here heeft u de stad gegeven!
17 Doch de stad en al wat erin is, zal door de ban de Here gewijd zijn; alleen de hoer Rachab zal in leven blijven, zij en allen die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden die wij uitgezonden hadden, heeft verborgen.
18 Gij echter, neemt u in acht voor het gebannene, opdat gij niet, terwijl gij met de ban slaat, van het gebannene neemt en de legerplaats van Israël onder de ban brengt en in het ongeluk stort.
19 Al het zilver en goud en de koperen en ijzeren voorwerpen zullen de Here heilig zijn: het zal bij de schat des Heren komen.
20 Het volk dan juichte, terwijl men op de horens blies; zodra het volk het geluid van de hoorn vernam, hief het een luid gejuich aan. En de muur stortte ineen, en het volk klom de stad binnen, ieder recht voor zich uit, en zij namen de stad in.