14 Hierop namen de mannen van hun teerkost, maar zij raadpleegden de Here niet.
15 En Jozua sloot vriendschap met hen en maakte een verbond met hen, dat hij hen in leven zou laten; en de hoofden der vergadering bezwoeren het hun.
16 Na verloop van drie dagen echter, nadat zij met hen het verbond gesloten hadden, hoorden zij, dat zij in hun nabijheid, ja, in hun midden woonden.
17 De Israëlieten braken namelijk op en bereikten op de derde dag hun steden, te weten: Gibeon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim.
18 De Israëlieten sloegen hen echter niet, omdat de hoofden der vergadering het hun bezworen hadden bij de Here, de God van Israël. Toen morde de gehele vergadering tegen de hoofden.
19 Maar al de hoofden zeiden tot de gehele vergadering: Wij hebben hun gezworen bij de Here, de God van Israël; daarom kunnen wij hen niet aantasten.
20 Aldus zullen wij met hen doen: hen in leven laten, opdat geen toorn over ons kome vanwege de eed, die wij hun gezworen hebben.