3 Juda is ontvolkt door ellendeen door harde dienst;het woont te midden van de volken,maar vindt geen rust;al zijn vervolgers hebben het achterhaald,midden in de benauwing.
4 De wegen naar Sion treuren,omdat er geen feestgangers zijn;al haar poorten liggen verlaten,haar priesters zuchten,haar jonkvrouwen zijn bedroefd,en zij zelf – bitter is het haar.
5 Haar tegenstanders hebben de overhand,haar vijanden zijn welgemoed,want de Here heeft haar in kommer gedompeldom haar menigvuldige overtredingen;haar jonge kinderen moesten in gevangenschap gaan,voor de tegenstander uit.
6 Geweken is van Sions dochteral haar heerlijkheid;haar vorsten werden als hertendie geen weide vinden,zij gingen, beroofd van kracht,voor de vervolger uit.
7 Jeruzalem blijft gedenken,in de dagen van haar ellende en omzwerving,al de kostbaarheden,die zij bezat in de dagen van weleer;toen haar volk in de hand van de vijand vielen zij geen helper had,aanschouwden de vijanden haar, en lachtenom haar ondergang.
8 Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd;daarom wordt zij gemeden als een onreine;allen die haar eerden, verachten haar,omdat zij haar naaktheid zien;en zelf ook zucht zijen wendt haar gelaat af.
9 Haar onreinheid kleeft aan de zoom van haar kleed;zij heeft niet gedacht aan het einde,ontstellend diep is zij gezonken,niemand is er, die haar troost. –Zie, Here, mijn ellende aan,want de vijand is overmoedig!