46 Tegen ons hebben hun mond opengesperdal onze vijanden.
47 Schrik en strik zijn over ons gekomen,verderf en breuk.
48 Waterbeken vloeien uit mijn oogom de ondergang van de dochter mijns volks.
49 Mijn oog baadt in tranen, zonder ophouden,zonder verpozen,
50 totdat de Here nederzieten neerschouwt uit de hemel.
51 Mijn oog doet mij pijnom al de dochteren mijner stad.
52 Fel hebben zij mij, als een vogel, opgejaagd,die mij vijandig zijn zonder oorzaak.