61 Gij hoort, o Here, hun smaad,al hun overleggingen tegen mij,
62 de taal van wie tegen mij opstaan, en hun gemompeltegen mij, de ganse dag.
63 Aanschouw hun zitten en hun opstaan:Ik ben hun spotlied.
64 Gij zult hun vergelden, o Here,naar het werk hunner handen.
65 Gij zult hun geest verblinden –uw vloek over hen!
66 Gij zult hen in toorn vervolgen en verdelgenvan onder des Heren hemel.