10 De handen van teerhartige vrouwenkookten haar kinderen;dezen waren haar tot spijzebij de ondergang van de dochter mijns volks.
11 De Here heeft zijn grimmigheid uitgevierd,uitgegoten zijn brandende toorn.Ja, Hij heeft een vuur ontstoken in Sion,dat haar grondvesten verteerde.
12 De koningen der aarde hadden het niet geloofd,noch al de bewoners der wereld,dat een tegenstander of vijand zou komenbinnen de poorten van Jeruzalem.
13 Het is om de zonden harer profeten,de ongerechtigheden harer priesters,die in haar midden vergotenhet bloed van rechtvaardigen.
14 Zij wankelden als blinden op de straten,bezoedeld met bloed;wat zij niet aanroeren mochten,raakten zij aan met hun kleren.
15 Wijkt! Onrein! riep men hun toe,wijkt, wijkt, raakt niet aan!Dat zij vlieden, ja rondzwerven; dat men zegge onder de volkeren:Zij mogen hier niet langer blijven!
16 De Here zelf heeft hen verstrooid;Hij slaat geen acht meer op hen.De priesters heeft men niet ontzien,aan grijsaards geen genade bewezen.