8 Nu werd hun gestalte zwarter dan roet,zij werden niet herkend op de straten,hun huid was verschrompeld om hun gebeente,was dor geworden als hout.
9 Beter verging het hun die vielen door het zwaard,dan die geveld werden door de honger:doorboord immers kwijnden zij weg,daar de akker niets opbracht.
10 De handen van teerhartige vrouwenkookten haar kinderen;dezen waren haar tot spijzebij de ondergang van de dochter mijns volks.
11 De Here heeft zijn grimmigheid uitgevierd,uitgegoten zijn brandende toorn.Ja, Hij heeft een vuur ontstoken in Sion,dat haar grondvesten verteerde.
12 De koningen der aarde hadden het niet geloofd,noch al de bewoners der wereld,dat een tegenstander of vijand zou komenbinnen de poorten van Jeruzalem.
13 Het is om de zonden harer profeten,de ongerechtigheden harer priesters,die in haar midden vergotenhet bloed van rechtvaardigen.
14 Zij wankelden als blinden op de straten,bezoedeld met bloed;wat zij niet aanroeren mochten,raakten zij aan met hun kleren.