14 De ouden zijn weg uit de poort,de jongelingen staken hun snarenspel.
15 Verdwenen is de blijdschap van ons hart,veranderd in rouw onze reidans.
16 De kroon van ons hoofd is gevallen,wee ons, dat wij gezondigd hebben!
17 Hierom is ons hart ziek,hierom zijn onze ogen verduisterd:
18 om de berg Sion, die woest ligt,waarop de vossen ronddolen.
19 Gij, Here, zetelt tot in eeuwigheid,uw troon staat van geslacht tot geslacht.
20 Waarom zoudt Gij ons voor altoos vergeten,ons verlaten tot in lengte van dagen?