6 Naar Egypte strekken wij de hand uit,naar Assur, om verzadiging met brood.
7 Onze vaders hebben gezondigd, zij zijn niet meer,wij dragen hun ongerechtigheden.
8 Knechten heersen over ons,niemand rukt ons uit hun hand.
9 Met levensgevaar moeten wij ons brood halenvanwege het zwaard der woestijn.
10 Onze huid gloeit als een ovendoor de brand van de honger.
11 Vrouwen verkrachten zij in Sion,meisjes in de steden van Juda.
12 Vorsten zijn door hun hand opgehangen,het aangezicht van ouden wordt niet geëerd.