11 Zou Ik rechtvaardig zijn bij een weegschaal der goddeloosheid en bij een buidel vol valse gewichten?
12 Haar rijken zijn vol geweld, en haar inwoners spreken leugen, en hun tong in hun mond is bedrog.
13 Ik echter maak u krank, Ik sla u, Ik richt verwoesting aan wegens uw zonden.
14 Gij zult eten en niet verzadigd worden, maar de honger in uw binnenste zal blijven; gij zult iets wegbrengen, maar het niet bergen; en wat gij bergt, zal Ik aan het zwaard prijsgeven.
15 Gij zult zaaien, maar niet maaien; gij zult olijven treden, maar u niet met olie zalven; en most, maar geen wijn drinken.
16 Want de inzettingen van Omri worden onderhouden en al de werken van het huis van Achab, en gij wandelt in hun raadslagen, opdat Ik u zou overgeven tot een voorwerp van ontzetting en haar inwoners tot een aanfluiting; zo zult gij de smaad van mijn volk dragen.