13 Maar de aarde zal tot een woestenij worden vanwege haar bewoners, om de vrucht van hun handelingen.
14 Weid uw volk met uw staf, de schapen van uw erfdeel, die eenzaam wonen in een woud, te midden van een vruchtbare landouw. Laat hen weiden in Basan en in Gilead, als in de dagen van ouds.
15 Evenals in de dagen, toen gij uittoogt uit het land Egypte, zal Ik hem wonderen doen zien.
16 De volken zullen het zien en beschaamd worden, beroofd van al hun kracht; zij zullen de hand op de mond leggen, hun oren zullen doof worden.
17 Zij zullen stof lekken als een slang, als kruipende dieren der aarde; zij zullen bevend uit hun burchten komen, sidderend zullen zij komen tot de Here, onze God, en zij zullen voor U vrezen.
18 Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat, die zijn toorn niet voor eeuwig behoudt, maar een welbehagen heeft in goedertierenheid!
19 Hij zal Zich wederom over ons ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden vertreden. Ja, Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee.