7 De Here is goed, een sterkte ten dage der benauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen.
8 Maar met een overstromende vloed maakt Hij haar plaats geheel teniet, en zijn vijanden vervolgt Hij, de duisternis in.
9 Wat gij ook tegen de Here bedenkt, vernietiging brengt Hij teweeg; geen tweemaal verheft zich de benauwdheid.
10 Want – verward als zij zijn gelijk doornen, en beschonken naar hun dronkemansaard – zij worden als droge stoppelen geheel en al verteerd.
11 Uit u is voortgekomen een die kwaad bedacht tegen de Here, een die snode plannen beraamde.
12 Zo zegt de Here: Al zijn zij ook in volle kracht en nog zo talrijk, toch zullen zij zó afgemaaid worden, dat zij vergaan; al heb Ik u vernederd, Ik zal u niet meer vernederen,
13 maar nu zal Ik zijn juk van u afnemen en verbreken, en uw banden zal Ik verscheuren.