9 Rooft zilver, rooft goud! eindeloos is de voorraad, een overvloed van allerlei kostbaarheden.
10 Woestheid, woestenij, verwoesting! en verslagen harten en knikkende knieën; kramp in alle lendenen en hun aller aangezicht van kleur beroofd.
11 Waar is nu het leger der leeuwen, de plaats waar de jonge leeuwen gevoed werden, waar de leeuw rondliep en de leeuwin, de leeuwewelp, door niemand opgeschrikt?
12 Waar is de leeuw die roofde voor zijn welpen en worgde voor zijn leeuwinnen, die zijn holen vulde met roof en zijn legers met het verscheurde?
13 Zie, Ik zál u! luidt het woord van de Here der heerscharen, Ik doe uw wagens in rook opgaan; uw jonge leeuwen zal het zwaard verteren, en uw roof zal Ik van de aarde verdelgen; en de stem van uw gezanten zal niet meer gehoord worden.