10 Toch is het gevankelijk in ballingschap gegaan, toch zijn zijn zuigelingen verpletterd op alle hoeken der straten; over zijn aanzienlijken heeft men het lot geworpen, en al zijn groten zijn in boeien geklonken.
11 Ook gij zult dronken worden, gij zult beneveld zijn, ook gij zult een schuilplaats zoeken tegen de vijand.
12 Al uw vestingen zijn vijgebomen met vroegrijpe vruchten; worden zij geschud, dan vallen zij de eter in de mond.
13 Zie, uw manschappen binnen u zijn vrouwen; voor uw vijanden hebben de poorten van uw land zich wijd geopend; het vuur heeft uw grendelbomen verteerd.
14 Schep u water voor de belegering, versterk uw vestingwerken; ga in de klei, treed het leem, grijp de tichelvorm aan!
15 Dáár zal het vuur u verteren, het zwaard u verdelgen, u verteren gelijk de verslinder. Wees zo menigvuldig als verslinders, zo menigvuldig als sprinkhanen –
16 gij hebt uw kooplieden talrijker gemaakt dan de sterren des hemels – verslinders ontplooien de vleugels en vliegen weg.