1 Gezicht van Obadja.Zo zegt de Here Here over Edom – een tijding hebben wij van de Here gehoord, een bode is onder de volken gezonden: komt, laat ons daartegen optrekken ten strijde –:
2 Zie, Ik maak u klein onder de volken: gij wordt diep veracht.
3 De overmoed van uw hart heeft u misleid, u, die woont in rotskloven, in uw hoge woning; die bij uzelf zegt: Wie zal mij ter aarde neerhalen?
4 Al zoudt gij uw nest zo hoog bouwen als de gier, ja, al was het geplaatst tussen de sterren, vandaar zal Ik u neerhalen, luidt het woord des Heren.
5 Indien er dieven tot u kwamen of nachtelijke rovers – hoe wordt gij verdelgd! – zouden zij niet stelen zoveel hun genoeg was? Indien druivenlezers tot u kwamen, zouden zij geen nalezingen overlaten?
6 Hoe wordt Esau doorzocht, worden zijn verborgen schatten opgespoord!
7 Naar de grens zenden u al uw bondgenoten; u misleiden, u overmogen uw vrienden; wie uw brood eten, leggen u een valstrik. – Er is geen inzicht bij hem.