10 Wegens de gewelddaad aan uw broeder Jakob zal schande u bedekken, en gij zult voor altoos worden uitgeroeid.
11 Ten dage, dat gij afzijdig stondt, ten dage, dat vreemden zijn leger gevangen namen en uitlanders zijn poort binnenkwamen en over Jeruzalem het lot wierpen, waart ook gij als een van hen.
12 Zie niet met leedvermaak die dag van uw broeder, de dag van zijn rampspoed, en maak u niet vrolijk over de kinderen van Juda op de dag van hun ondergang; en zet geen grote mond op ten dage van hun benauwdheid;
13 kom niet in de poort van mijn volk ten dage van hun ongeluk; gij, zie niet met leedvermaak zijn onheil, ten dage van zijn ongeluk; en strek de hand niet uit naar zijn have ten dage van zijn ongeluk;
14 en sta niet op het kruispunt om zijn vluchtelingen uit te roeien, en lever zijn ontkomenen niet over ten dage der benauwdheid.
15 Want nabij is de dag des Heren over alle volken; zoals gij gedaan hebt, zal u gedaan worden, uw daad zal op uw eigen hoofd terugvallen.
16 Ja, zoals gij gedronken hebt op mijn heilige berg, zullen alle volken zonder ophouden drinken; ja, zij zullen drinken en zwelgen, en zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan.