1 De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des Heren; toen gaf de Here hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.
2 Nu was er een man uit Sora, uit het geslacht der Danieten, Manoach genaamd, wiens vrouw onvruchtbaar was en niet baarde.
3 En de Engel des Heren verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren.
4 Dus neem u in acht en drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins.
5 Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen.