1 In die dagen was er geen koning in Israël en in die dagen was de stam der Danieten op zoek naar een erfdeel om zich daar te vestigen, want tot die dag was hem te midden der stammen van Israël geen erfdeel toegevallen.
2 Daarom zonden de Danieten vijf mannen uit het gehele geslacht, dappere mannen uit Sora en Estaol, om het land te verspieden en te verkennen. Zij zeiden tot hen: Gaat het land verkennen. Toen dezen nu in het gebergte van Efraïm bij het huis van Micha gekomen waren, overnachtten zij daar.
3 Bij het huis van Micha werden zij opmerkzaam op de tongval van de levitische jongeling, traden naderbij en zeiden tot hem: Wie heeft u hierheen gebracht? Wat doet gij hier en wat voert gij hier uit?
4 En hij zeide tot hen: Zó en zó heeft Micha met mij gedaan; hij heeft mij in dienst genomen en ik ben zijn priester geworden.
5 Zij zeiden tot hem: Vraag God dan, opdat wij weten of de tocht die wij maken, voorspoedig zal zijn.