2 Daarom zonden de Danieten vijf mannen uit het gehele geslacht, dappere mannen uit Sora en Estaol, om het land te verspieden en te verkennen. Zij zeiden tot hen: Gaat het land verkennen. Toen dezen nu in het gebergte van Efraïm bij het huis van Micha gekomen waren, overnachtten zij daar.
3 Bij het huis van Micha werden zij opmerkzaam op de tongval van de levitische jongeling, traden naderbij en zeiden tot hem: Wie heeft u hierheen gebracht? Wat doet gij hier en wat voert gij hier uit?
4 En hij zeide tot hen: Zó en zó heeft Micha met mij gedaan; hij heeft mij in dienst genomen en ik ben zijn priester geworden.
5 Zij zeiden tot hem: Vraag God dan, opdat wij weten of de tocht die wij maken, voorspoedig zal zijn.
6 En de priester zeide tot hen: Gaat in vrede! De tocht die gij maakt, is de Here welgevallig.
7 Daarop gingen de vijf mannen heen en kwamen te Laïs. En zij zagen, dat het volk, dat daar woonde, veilig leefde, op de wijze der Sidoniërs, vreedzaam en gerust; er was geen heerser, die hen in enig opzicht in hun land lastig viel. Ook waren zij ver verwijderd van de Sidoniërs en hadden met niemand iets te maken.
8 Toen zij bij hun stamgenoten te Sora en Estaol teruggekomen waren, zeiden hun stamgenoten tot hen: Wat is uw bevinding?