21 En zij keerden om en trokken weg, terwijl zij hun kleine kinderen, het vee en de have voorop deden gaan.
22 Toen zij zich van het huis van Micha verwijderd hadden, werden de mannen uit de woningen bij het huis van Micha opgeroepen, en zij haalden de Danieten in.
23 Zij riepen de Danieten aan, waarop dezen zich omkeerden en tot Micha zeiden: Wat is er, dat gij u verzameld hebt?
24 Toen antwoordde hij: Mijn god, die ik gemaakt heb, en ook de priester hebt gij meegenomen, en zijt weggegaan. Wat rest mij nu nog? Waarom zegt gij dan tot mij: Wat is er?
25 Daarop zeiden de Danieten tot hem: Laat ons uw stem niet langer horen, opdat er geen mannen in verbittering u neerstoten en gij uw eigen leven en dat van de uwen verspeelt.
26 Toen gingen de Danieten huns weegs en omdat Micha zag, dat zij sterker waren dan hij, keerde hij om en ging naar zijn huis terug.
27 Aldus namen zij met zich wat Micha gemaakt had, en ook de priester die hij had; zij overvielen Laïs, het volk dat vreedzaam en gerust leefde, sloegen het met de scherpte des zwaards en verbrandden de stad met vuur.