26 Toen gingen de Danieten huns weegs en omdat Micha zag, dat zij sterker waren dan hij, keerde hij om en ging naar zijn huis terug.
27 Aldus namen zij met zich wat Micha gemaakt had, en ook de priester die hij had; zij overvielen Laïs, het volk dat vreedzaam en gerust leefde, sloegen het met de scherpte des zwaards en verbrandden de stad met vuur.
28 Niemand kwam te hulp, want zij lag ver van Sidon en zij hadden met niemand iets te maken. Zij lag in het dal van Bet-Rechob. Daarna herbouwden zij de stad en gingen haar bewonen.
29 Zij noemden de stad Dan, naar de naam van hun stamvader Dan, die aan Israël geboren werd, maar tevoren heette de stad Laïs.
30 De Danieten stelden het gesneden beeld op, en Jonatan, de zoon van Gersom, de zoon van Mozes, hij en zijn zonen, waren priesters voor de stam der Danieten, totdat de bevolking in ballingschap werd weggevoerd.
31 Zij richtten voor zich het gesneden beeld op, dat Micha gemaakt had, (en het bleef daar) zolang het godshuis in Silo was.