8 Toen zij bij hun stamgenoten te Sora en Estaol teruggekomen waren, zeiden hun stamgenoten tot hen: Wat is uw bevinding?
9 En zij zeiden: Maakt u gereed, laten wij tegen hen optrekken, want wij hebben het land gezien en zie, het is zeer goed. En gij blijft stilzitten! Talmt niet met optrekken om het land in bezit te gaan nemen.
10 Als gij daar komt, komt gij bij een in gerustheid levend volk, en het land biedt naar alle zijden ruimte. Voorwaar, God heeft het in uw macht gegeven; het is een oord, waar aan niets ter wereld gebrek is.
11 Toen braken vandaar, uit Sora en Estaol, zeshonderd man van het geslacht der Danieten op, aangegord met krijgswapenen.
12 Zij trokken op en legerden zich bij Kirjat-Jearim in Juda. Daarom noemt men die plaats Machane-Dan tot op de huidige dag; zij ligt achter Kirjat-Jearim.
13 Vandaar trokken zij het gebergte van Efraïm door en kwamen bij het huis van Micha.
14 Toen namen de vijf mannen, die het gebied van Laïs waren gaan verspieden, het woord en zeiden tot hun stamgenoten: Weet gij, dat er in deze huizen een efod is, terafim, een gesneden en gegoten beeld? Nu dan, weet wat u te doen staat!