1 Toen trokken al de Israëlieten uit; van Dan tot Berseba en ook uit het land Gilead kwam de vergadering als één man samen bij de Here te Mispa.
2 En de hoofden van het gehele volk, van alle stammen van Israël, namen de leiding over de gemeente van het volk Gods: vierhonderdduizend man voetvolk, die het zwaard konden voeren. –
3 De Benjaminieten hoorden, dat de Israëlieten naar Mispa waren getrokken. – De Israëlieten nu zeiden: Vertelt, hoe dit kwaad gebeurd is.
4 Daarop antwoordde de levitische man, de man der vermoorde vrouw, en zeide: Ik kwam met mijn bijvrouw te Gibea, dat tot Benjamin behoort, om er te overnachten.
5 Toen namen de burgers van Gibea een vijandige houding tegen mij aan en omsingelden des nachts het huis met boze bedoelingen tegen mij; zij waren van plan mij te doden, en mijn bijvrouw hebben zij zo verkracht, dat zij stierf.