4 Daarop antwoordde de levitische man, de man der vermoorde vrouw, en zeide: Ik kwam met mijn bijvrouw te Gibea, dat tot Benjamin behoort, om er te overnachten.
5 Toen namen de burgers van Gibea een vijandige houding tegen mij aan en omsingelden des nachts het huis met boze bedoelingen tegen mij; zij waren van plan mij te doden, en mijn bijvrouw hebben zij zo verkracht, dat zij stierf.
6 Ik nam toen mijn bijvrouw, sneed haar in stukken en zond haar rond door het gehele gebied van Israëls erfdeel, want zij hadden een gruwel, een schandelijke dwaasheid, in Israël begaan.
7 Nu zijt gij allen hier, Israëlieten. Geeft, hier, uw mening en raad!
8 Daarop stond het gehele volk als één man op en zeide: Niemand van ons zal naar zijn tent gaan; niemand van ons zal naar zijn huis terugkeren.
9 Dit is wat wij Gibea zullen aandoen: Ertegen optrekken, volgens het lot!
10 Wij zullen uit alle stammen van Israël van elke honderd mannen tien, van elke duizend honderd, van elke tienduizend duizend mannen nemen om teerkost voor het krijgsvolk te halen, om na hun komst met Gibea in Benjamin te doen zoals past bij de schandelijke dwaasheid, die het in Israël begaan heeft.