14 Toen keerde Benjamin terug, en men gaf hun de vrouwen, die men uit de vrouwen van Jabes in Gilead in leven had gelaten. Toch waren er nog niet genoeg voor hen.
15 Het volk had echter medelijden met Benjamin, omdat de Here een breuk had geslagen onder de stammen van Israël.
16 Daarop zeiden de oudsten der vergadering: Hoe kunnen wij aan de overgeblevenen vrouwen verschaffen? Want de vrouwen zijn uit Benjamin uitgeroeid.
17 En zij zeiden: Het erfbezit der ontkomenen moet aan Benjamin blijven, opdat er niet een stam uit Israël worde uitgewist.
18 Maar wij kunnen hun uit onze dochters geen vrouwen geven. Want de Israëlieten hebben gezworen: Vervloekt zij, wie aan Benjamin een vrouw geeft!
19 Toen zeiden zij: Zie, jaarlijks is er een feest voor de Here in Silo, dat noordelijk van Betel ligt, oostelijk van de heerbaan, die van Betel naar Sichem loopt, en zuidelijk van Lebona.
20 Zij gaven dan aan de Benjaminieten de volgende aanwijzing: Gaat u in hinderlaag leggen in de wijngaarden.