27 Toen hij daar aangekomen was, blies hij de hoorn op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten daalden met hem het gebergte af, hij zelf voorop.
28 Hij zeide tot hen: Volgt mij, want de Here heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw macht gegeven. Zij dan daalden af, hem achterna, en bezetten de voorden van de Jordaan naar Moab en lieten niemand oversteken.
29 Te dien tijde versloegen zij van Moab ongeveer tienduizend man, allen welgedane en krachtige mannen, niemand ontkwam.
30 Zo werd Moab op die dag vernederd onder de hand van Israël, en het land had rust, tachtig jaar.
31 Na hem nu kwam Samgar, de zoon van Anat; hij versloeg de Filistijnen met een ossestok, zeshonderd man; zo verloste ook hij Israël.