1 Nadat Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat kwaad is in de ogen des Heren.
2 Toen gaf de Here hen over in de macht van Jabin, de koning van Kanaän, die regeerde te Hasor, en wiens krijgsoverste Sisera was, die te Charoset-Haggojim woonde.
3 En de Israëlieten riepen tot de Here, want hij bezat negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten wreed verdrukt, twintig jaar.
4 De profetes Debora, de vrouw van Lappidot, richtte destijds Israël;
5 zij was gewoon zitting te houden onder de Deborapalm tussen Rama en Bet-El op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten kwamen bij haar voor een rechterlijke uitspraak.