12 Toen men Sisera had meegedeeld, dat Barak, de zoon van Abinoam, de berg Tabor bezet had,
13 riep hij al zijn wagens, negenhonderd ijzeren strijdwagens, en al het volk dat bij hem was, uit Charoset-Haggojim samen aan de beek Kison.
14 Toen zeide Debora tot Barak: Breek op, want dit is de dag, dat de Here Sisera in uw macht gegeven heeft: is niet de Here vóór u uitgetogen? En Barak daalde af van de berg Tabor en tienduizend man achter hem;
15 en de Here bracht Sisera met al zijn wagens en zijn gehele leger door de scherpte des zwaards in verwarring vóór Barak, zodat Sisera van zijn wagen klom en te voet vluchtte.
16 Toen achtervolgde Barak de wagens en het leger tot aan Charoset-Haggojim, en het gehele leger van Sisera viel door de scherpte des zwaards; niet één bleef er over.
17 Sisera dan vluchtte te voet naar de tent van Jaël, de vrouw van de Keniet Cheber, want er was vrede tussen Jabin, de koning van Hasor, en het huis van de Keniet Cheber.
18 Jaël nu kwam naar buiten, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Kom binnen, mijn heer, kom bij mij binnen. Wees niet bevreesd. Toen ging hij bij haar in de tent, en zij dekte hem toe met een deken.