18 Jaël nu kwam naar buiten, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Kom binnen, mijn heer, kom bij mij binnen. Wees niet bevreesd. Toen ging hij bij haar in de tent, en zij dekte hem toe met een deken.
19 Daarop zeide hij tot haar: Geef mij toch wat water te drinken, want ik heb dorst. En zij maakte een melkzak open, gaf hem te drinken en dekte hem weer toe.
20 En hij zeide tot haar: Ga bij de ingang van de tent staan en wanneer er iemand aankomt en u vraagt: Is hier iemand? zeg dan: Neen.
21 Maar Jaël, de vrouw van Cheber, nam een tentpin, greep de hamer, trad zacht op hem toe en dreef de pin in zijn slaap tot zij in de grond drong – want hij was van uitputting in een diepe slaap gevallen – en hij stierf.
22 En zie, daar kwam Barak, die Sisera achtervolgde. Jaël ging naar buiten, hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u de man tonen, die gij zoekt. Toen trad hij bij haar binnen en zie, Sisera lag daar dood, met de pin in zijn slaap.
23 Zo vernederde God op die dag Jabin, de koning van Kanaän, voor de Israëlieten.
24 En de hand der Israëlieten drukte steeds zwaarder op Jabin, de koning van Kanaän, totdat zij Jabin, de koning van Kanaän, verdelgd hadden.