4 Here, toen gij uittoogt uit Seïr,toen Gij voortschreedt uit de velden van Edom,beefde de aarde, ook dropen de hemelen,ook dropen de wolken van water;
5 de bergen wankelden voor de Here,zelfs de Sinai voor de Here, de God van Israël.
6 In de dagen van Samgar, de zoon van Anat,in de dagen van Jaël waren de wegen verlaten,en wie op weg moesten zijn,gingen kronkelende zijpaden;
7 leiders ontbraken in Israël, ja, zij ontbraken,totdat ik opstond, Debora,opstond als een moeder in Israël.
8 Verkoos men nieuwe goden,dan was er strijd bij de poorten.Waarlijk, schild noch speer werd gezienonder veertigduizend in Israël.
9 Mijn hart gaat uit naar de aanvoerders van Israël,naar hen die vrijwillig zich aanbodenonder het volk, prijst de Here!
10 Gij, die rijdt op blanke ezelinnen,gij, die gezeten zijt op tapijten,gij, wandelaars op de weg, gewaagt ervan!