6 In de dagen van Samgar, de zoon van Anat,in de dagen van Jaël waren de wegen verlaten,en wie op weg moesten zijn,gingen kronkelende zijpaden;
7 leiders ontbraken in Israël, ja, zij ontbraken,totdat ik opstond, Debora,opstond als een moeder in Israël.
8 Verkoos men nieuwe goden,dan was er strijd bij de poorten.Waarlijk, schild noch speer werd gezienonder veertigduizend in Israël.
9 Mijn hart gaat uit naar de aanvoerders van Israël,naar hen die vrijwillig zich aanbodenonder het volk, prijst de Here!
10 Gij, die rijdt op blanke ezelinnen,gij, die gezeten zijt op tapijten,gij, wandelaars op de weg, gewaagt ervan!
11 Op het geluid van hen die de maat aangeven bij de drinkplaatsen,daar bezinge men de rechtvaardige daden des Heren,de rechtvaardige daden van zijn leiders in Israël.Toen daalde het volk des Heren af naar de poorten.
12 Waak op, waak op, Debora!waak op, waak op, zing een lied!Sta op, Barak! en voer uw krijgsgevangenen weggij zoon van Abinoam!