8 zond de Here een profeet tot de Israëlieten, die tot hen zeide: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het diensthuis geleid;
9 Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit weggedreven en hun land aan u gegeven.
10 En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de Here, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.
11 Toen kwam de Engel des Heren en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiëzriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen.
12 De Engel des Heren verscheen hem en zeide tot hem: De Here is met u, gij dappere held.
13 Maar Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de Here ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan.
14 Toen wendde de Here Zich tot hem en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israël uit de greep van Midjan. Ik zend u immers?