28 Zo moest Midjan voor de Israëlieten bukken en stak het hoofd niet weder op; toen had het land ten tijde van Gideon veertig jaar rust.
29 Jerubbaäl nu, de zoon van Joas, ging wonen in zijn huis.
30 En Gideon had zeventig zonen, die van hem afstamden, want hij had vele vrouwen;
31 en ook zijn bijvrouw, die te Sichem woonde, baarde een zoon, aan wie hij de naam Abimelek gaf.
32 Gideon, de zoon van Joas, stierf in hoge ouderdom en werd begraven in het graf van zijn vader Joas in Ofra der Abiëzrieten.
33 En nadat Gideon gestorven was, gingen de Israëlieten opnieuw overspelig de Baäls nalopen en maakten Baäl-Berit tot hun god;
34 de Israëlieten dachten niet aan de Here, hun God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had,