11 Maar de vijgeboom zeide tot hen: zou ik mijn zoetigheid prijsgeven en mijn goede vruchten, om te gaan zweven boven de bomen?
12 Toen zeiden de bomen tot de wijnstok: welaan, wees gij koning over ons!
13 Maar de wijnstok zeide tot hen: zou ik mijn most prijsgeven, die God en mensen vrolijk maakt, om te gaan zweven boven de bomen?
14 Toen zeiden al de bomen tot de doornstruik: welaan, wees gij koning over ons!
15 En de doornstruik zeide tot de bomen: indien gij mij werkelijk tot koning over u wilt zalven, komt dan en schuilt in mijn schaduw; maar zo niet, dan zal er vuur uitgaan van de doornstruik en de ceders van de Libanon verslinden.
16 Nu dan, indien gij eerlijk en oprecht hebt gehandeld door Abimelek tot koning te maken, en indien gij iets goeds gedaan hebt aan Jerubbaäl en zijn huis en hem vergolden hebt naar wat hij gedaan heeft –
17 mijn vader heeft immers voor u gestreden en zijn leven in de waagschaal gesteld, en u gered uit de macht van Midjan,