9 Maar de olijfboom zeide tot hen: zou ik de vettigheid prijsgeven, welke God en mensen in mij eren, om te gaan zweven boven de bomen?
10 Toen zeiden de bomen tot de vijgeboom: welaan, wees gij koning over ons!
11 Maar de vijgeboom zeide tot hen: zou ik mijn zoetigheid prijsgeven en mijn goede vruchten, om te gaan zweven boven de bomen?
12 Toen zeiden de bomen tot de wijnstok: welaan, wees gij koning over ons!
13 Maar de wijnstok zeide tot hen: zou ik mijn most prijsgeven, die God en mensen vrolijk maakt, om te gaan zweven boven de bomen?
14 Toen zeiden al de bomen tot de doornstruik: welaan, wees gij koning over ons!
15 En de doornstruik zeide tot de bomen: indien gij mij werkelijk tot koning over u wilt zalven, komt dan en schuilt in mijn schaduw; maar zo niet, dan zal er vuur uitgaan van de doornstruik en de ceders van de Libanon verslinden.