20 Daarop zeide Noömi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij door de Here, die zijn goedertierenheid niet heeft onttrokken aan de levenden noch aan de doden. Verder zeide Noömi tot haar: Die man is aan ons verwant, hij is een van onze lossers.
21 En Ruth, de Moabitische, zeide: Bovendien heeft hij tot mij gezegd: Sluit u aan bij mijn knechten, totdat zij gereed zijn met mijn gehele oogst.
22 Toen zeide Noömi tot Ruth, haar schoondochter: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn arbeidsters uitgaat, opdat men u op een ander veld niet hard valle.
23 Zo sloot zij zich aan bij de arbeidsters van Boaz om op te lezen, totdat de gersteoogst en de tarweoogst afgelopen waren. En zij bleef wonen bij haar schoonmoeder.