4 Ik zal mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en Ik zal uit deze plaats uitroeien het overblijfsel van Baäl en de naam der afgodsdienaren met de priesters,
5 en hen die op de daken zich nederbuigen voor het heer des hemels, en die zich nederbuigen en zweren bij de Here en zweren bij hun Moloch;
6 ook hen die van de Here afvallen, en die de Here niet zoeken noch naar Hem vragen.
7 Zwijg voor het aangezicht van de Here Here, want nabij is de dag des Heren; want de Here heeft een offermaal bereid; Hij heeft zijn genodigden geheiligd.
8 Het zal geschieden ten dage van het offermaal des Heren, dat Ik bezoeking zal doen over de vorsten en over de koningszonen en over allen die uitheemse kleding dragen.
9 Ook zal Ik te dien dage bezoeking doen over allen die over de drempel springen, die het huis hunner heren vullen met geweld en bedrog.
10 Het zal geschieden te dien dage, luidt het woord des Heren, dat er een luid geschreeuw zal zijn uit de Vispoort en een gehuil uit de Nieuwe stad en een luid gekraak van de heuvels.