1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk,
2 voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij – voordat over u komt de brandende toorn des Heren, voordat over u komt de dag van de toorn des Heren.
3 Zoekt de Here, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van de toorn des Heren.
4 Want Gaza zal verlaten zijn, en Askelon tot een woestenij worden, Asdod zal men op de middag verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden.
5 Wee u, bewoners der zeekust, volk der Keretieten! Het woord des Heren is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn.
6 De zeekust zal worden tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen.