9 Daarop heb ik gezegd: ik wil u niet langer weiden; wat sterven gaat, sterve, en wat verdelgd dreigt te worden, worde verdelgd, en de overblijvenden mogen elkanders vlees eten.
10 Toen heb ik mijn staf Lieflijkheid genomen en die verbroken, tenietdoende mijn verbond, dat ik met alle volken gesloten had.
11 Dus werd het te dien dage verbroken; zo hebben de ellendigste onder de schapen, die op mij letten, bemerkt, dat dit een woord des Heren was.
12 En ik heb tot hen gezegd: Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij mijn loon af: dertig zilverstukken.
13 Maar de Here zeide tot mij: Werp dat de pottenbakker toe; een heerlijke prijs waarop Ik hunnerzijds geschat ben! En ik heb de dertig zilverstukken genomen en die in het huis des Heren de pottenbakker toegeworpen.
14 Daarop heb ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen Juda en Israël.
15 Toen zeide de Here tot mij: Neem u nog eens de uitrusting van een dwaze herder;