6 En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving;
7 ja, het zal één dag zijn – die is bij de Here bekend – geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen.
8 Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke en de helft naar de westelijke zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden.
9 En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige.
10 Het gehele land zal worden als de Vlakte van Geba tot Rimmon, zuidelijk van Jeruzalem; maar dit zal verhoogd worden en op zijn plaats blijven bestaan, van de Benjaminpoort tot de plaats van de vroegere poort, tot de Hoekpoort, en van de Chananeltoren tot de koninklijke perskuipen;
11 men zal het bewonen, en er zal geen ban meer zijn, maar Jeruzalem zal veilig gelegen zijn.
12 Dan zal dit de plaag zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond.