12 Keert terug naar de burcht, gij gevangenen, die hoop moogt koesteren; nog heden verkondig Ik: dubbel zal Ik u vergelding doen.
13 Want Ik span Mij Juda, op de boog leg Ik Efraïm, en wek uw kinderen, o Sion, op tegen uw kinderen, o Griekenland, en maak u als het zwaard van een held.
14 Dan zal de Here hun verschijnen, en zijn pijl zal als de bliksem uitschieten, en de Here Here zal de bazuin blazen en optrekken in zuiderstormen.
15 De Here der heerscharen zal hen beschutten, zodat zij verslinden, ja de slingerstenen vertreden; zij zullen drinken, tieren als van wijn, en vol worden als een sprengbekken, als de hoeken van het altaar.
16 Zo zal de Here, hun God, hen te dien dage verlossen als de kudde die zijn volk immers is, ja zij zijn kroonjuwelen, die zullen blinken in zijn land.
17 Waarlijk, hoe groot is zijn geluk, ja, hoe groot zijn schoonheid! Het koren doet jongelingen, en de most jonkvrouwen gedijen.