2 En Jezus was ook genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft.
3 En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn.
4 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen.
5 Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.
6 En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie metreten.
7 Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe.
8 En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester; en zij droegen het.